Architect Hendrik Sangster

De Haagse architect Ir. Hendrik Sangster had vanaf 1923 grote invloed op de wijze waarop watertorens werden vorm gegeven. Sangster, op bovenstaande foto derde van links, week daarbij geheel af van de wijze waarop watertorens tot dan toe gebruikelijk werden ontworpen. De torens welke Sangster voor de Waterleiding-Maatschappij Noord-West-Brabant ontwierp baarden nationaal en internationaal veel opzien. Hij maakte op expressieve wijze gebruik van de vormvrijheid van het ter plaatse gestorte gewapend beton dat in het begin van de 20e eeuw sterk in ontwikkeling was. Evenals de architecten van de Amsterdamse School maakte hij gebruik van de plastische vormentaal in metselwerk en ook de Art Déco stroming vormde een belangrijke inspiratiebron voor Sangster. Hierdoor waren zijn ontwerpen strakker dan de bouwwerken van de Amsterdamse School waarin een plastische vormentaal met veel ronde lijnen overheerste.

Sangster schreef eens: ”In de tijd, dat er hoofdzakelijk nog ijzeren reservoirs, volgens het patent Intze (bepaalde vorm van reservoir), gebruikt werden, steunend op een torenschacht van baksteen, was men gedwongen de uiterlijke aanduiding van het reservoir sterker te doen spreken, dan de ontwerpers van die tijd zelf gewenst zouden hebben. In elk geval dateren uit die periode de bekende “waterhoofden”, die het landschap en het stadsbeeld in het algemeen sterk ontsieren. Bij de nieuwe toepassingen van het gewapend beton werd de economische factor van dit materiaal zo sterk naar voren geschoven, dat in de meeste gevallen de aesthetische eisen over het hoofd werden gezien. De “bak op poten” is het product van de economische bedrijfsleider zonder verantwoordelijkheidsgevoel tegenover de gemeenschap. Practisch is nu (dat is door gebruik te maken van gewapend beton) iedere vormgeving mogelijk en er zal met redelijke economische eisen steeds een aesthetische oplossing mogelijk zijn.”

In een artikel uit 1924 in “Water en Gas” gaf Sangster aanwijzingen voor het ontwerpen van watertorens. Hij maakte zich sterk voor een monumentaal bouwwerk waarvan de verhoudingen zich moesten aanpassen aan de grootte en hoogteligging van het reservoir. Het silhouet van de toren moest evenwichtig zijn en het reservoir en het dak moesten hierin worden uitgedrukt zonder de eenheid van het silhouet te verstoren. De lijn van het dak moest heel zuiver zijn, omdat dit zich scherp tegen de lucht aftekent en het dak moest de toren zodanig beëindigen dat het een organisch geheel met de toren vormt. Deze aspecten komen in de toren van Dongen zeer duidelijk tot uitdrukking. Er is gebruik gemaakt van een gewapend beton skelet met een zeer krachtige en strakke vormentaal geïnspireerd op de Art Déco. De ligging van het reservoir kan duidelijk worden afgelezen aan het feit dat de gevels op die hoogte uitkragen. De toren wordt ca. 0,6 m breder. De kolommen lopen vervolgens als ribben door in het onderste deel van het dak en tot slot is een koepeldak geplaatst bestaande uit acht gebogen schalen.

De toenmalige directeur van de waterleidingmaatschappij dhr. Jan Roelants schreef eens ”dat de tot stand gebrachte werken ontegenzeggelijk tot sieraad van het Westen onzer provincie strekken”.

De latere directie van de waterleidingmaatschappij dacht hier duidelijk anders over en vanaf 1930 treedt een aanzienlijke versobering op in de ontwerpen van Sangster. De expressionistische torens uit de periode 1923 – 1925 komen niet meer overeen met de ideeën van de nieuwe directie en Sangster verlaat de uitgangspunten welke hij tot dan toe zo sterk had uitgedragen. Bij de torens van Almkerk en Gilze is bijvoorbeeld nog wel gebruik gemaakt van een krachtige hoofdvorm, maar het skelet is niet duidelijk meer waar te nemen en de sterke decoratieve elementen zijn verdwenen.

Naast de grote opdracht voor Sangster in Brabant ontwierp hij ook de watertorens van Aalsmeer, Domburg, Lichtmis, Naaldwijk en Zutphen.